zaterdag 23 augustus 2014

Valkenburg in de 19e eeuw - 2

Eten en drinken

Voor het overgrote deel van de plattelandsbevolking  bestond het voedsel voornamelijk uit aardappelen, roggebrood, peulvruchten en gortepap. Tarwebrood was onbetaalbaar.
 Vlees was voor de meeste mensen een onbetaalbare luxe en ook spek kwam maar zelden op tafel.
Een enkele keer stond er misschien een eigenhandig gevangen palinkje of gestroopte haas op het menu. In de dorpen werden konijnen gehouden die bij feestelijke gelegenheden en met Kerstmis geslacht werden.

Als buurgemeente van Katwijk zal er in Valkenburg wat vaker gedroogde vis of een bokking op tafel gekomen zijn dan verder in het binnenland gebruikelijk was.
Dr. Hermanus Polijn Büchner, die 18 jaar arts was geweest in Katwijk en Valkenburg schreef omstreeks 1850, dat een mislukte aardappeloogst een ramp voor de dorpen betekende. Gelukkig bleven de duinaardappels soms vrij van de gevreesde schimmelziekte, maar geen enkele visser of arbeider verdiende genoeg om zijn gezin duinaardappels te kunnen laten eten. Hij constateerde ook, dat er veel jenever en koffie gedronken werd, het laatste vooral door de vrouwen.

Ook zuivelproducten werden in het grootste deel van de eeuw nog als luxe beschouwd. Op het platteland hielden velen voor de eigen melkvoorziening een geit. Tot ver na de Tweede Wereldoorlog was dit op Valkenburg ook heel gebruikelijk.

Omdat de meeste mensen in het dorp wel over een lapje grond konden beschikten, teelde men zelf wel wat groenten. Vooral ook soorten die goed te bewaren waren of in te zouten om in de winter te kunnen gebruiken. Pas in het begin van de twintigste eeuw zou het zogenaamde wecken een hoge vlucht gaan nemen. 

Voor de boeren was de situatie wel beter, want zij hadden vaak vlees van eigen slacht, appels, peren en brandhout van eigen bomen, melk en boter van eigen koe en brood uit eigen oven. 
Het merendeel van de Valkenburgse bevolking werkte echter als landarbeider of in een van de fabrieken aan de Rijn. Vooral in de winter werd er vaak bittere armoe geleden.



De gewone drank was koffie, of een zwartachtig vocht dat daarvoor door moest gaan (cichorei of peekoffie). Bier was in de 19e eeuw geen volksdrank meer, maar het gebruik van jenever was juist onder de armen schrikbarend hoog.
Omdat het drinkwater in de Hollandse poldergebieden in feite oppervlakte-water was, ook als het uit de pomp kwam, was het van zeer slechte kwaliteit. Dat was voor een deel te wijten aan de gebrekkige waterhuishouding.
De afwatering van Rijnlands boezem was bepaald niet optimaal. Eerst in 1807 was in Katwijk het uitwaterings-kanaal klaar gekomen.

Leidsch Dagblad 22.12.1870


 Het vuile water bleef vaak lang staan in de sloten en de Oude Rijn, waarin een groot deel van het menselijk en dierlijk afval verdween, voordat het weggemalen en bij laagwater in zee geloosd kon worden. Zo ontstond een poel voor malariamuggen en bacteriën.
Ook het verbreden van het uitwateringskanaal in 1870 was onvoldoende om de problemen te verhelpen.
Pas eind 1880 kwam er een stoomgemaal tot stand dat tot 1954 dienst heeft gedaan. Er werd maar betrekkelijk weinig gebruik van gemaakt en de Oude Rijn bleef min of meer een open riool. In 1954 werd dit stoomgemaal vervangen en verbeterde de toestand.

Het Katwijkse stoomgemaal in 1933


Landbouw 
De omgeving van Valkenburg in de tweede helft van de negentiende eeuw bestond voor het grootste gedeelte uit weiland met daartussen grote stukken voornamelijk elzen- en wilgenhakhout.



Akker- en tuinbouw worden beoefend op percelen in het Boonrak, Duijfrak en op De Woerd.










Om ervoor te zorgen dat er niet gestroopt, gestolen of onrechtmatig gekapt werd, was uiteraard toezicht nodig.

In 1865 wordt Jan van der Nagel aangesteld als onbezoldigd rijksveldwachter en hij zal als zodanig de wijde omgeving van het dorp op zijn duimpje gekend hebben.
Hij is dus ook de man bij wie je terecht kunt om je te wijzen waar een bepaald stuk grond ligt.


Rond 1850 brak voor de landbouw een periode van ongekende bloei aan, die tot ongeveer 1880 zou duren.
De landbouw­mechanisatie begon op gang te komen en de paardendorsmachine, de rijenzaaimachine en ploegen met stalen risters kwamen steeds meer in gebruik.
De veeteelt bloeide eveneens; grote hoeveelheden boter en kaas werden geëxporteerd.
Het is in deze periode dat de Van der Nagels zich ook steeds meer op de landbouw gaan richten.
Ten gevolge van de invoer van goedkoop Amerikaanse tarwe waarmee de wereldmarkt werd overspoeld daalden aan het eind van de 70er jaren de graanprijzen scherp. Die daling had ook gevolgen voor de overige akkerbouwprodukten en weldra werd ook de veeteelt minder rendabel.
In de tweede helft van de 19e eeuw breidde de tuinbouw zich uit onder invloed van de vraag uit Engeland en het snelle vervoer dat mogelijk was geworden door stoomtrein en stoomvaart. De toenemende welvaart en de bevolkingsgroei waren uiteraard ook belangrijke factoren.


Leidsch Dagblad 27 maart 1867

En net als elders in Zuid-Holland werd ook in Valkenburg de akkerbouw steeds meer door de tuinbouw verdrongen. Aarzelend werd een begin gemaakt met het gebruik van kunstmest.
Wel werd er nog vlas en koolzaad verbouwd, maar het laatste werd steeds minder geteeld als gevolg van het meer algemeen worden van petroleum- en gasverlichting.



Leidsch Dagblad 12 juni 1867

Naast de gebruikelijke teelt van allerlei soorten bonen als paardenbonen, duivenbonen en bruine bonen, peen, kool en uien werd de teelt van bladgroenten als spinazie, postelein en andijvie steeds belangrijker. Geleidelijk aan zou aan het eind van de eeuw ook de teelt van bloembollen en bloemen toenemen.

Nijverheid

Als getuigen vinden we in de Valkenburgse geboorte- , trouw- en overlijdensakten zeer regelmatig pannenwerkers, steenwerkers en kalkbrandersknechten.
In de negentiende eeuw telde Valkenburg tenminste twee dakpannenfabrieken, twee kalkfabrieken en een steenfabriek. Een aanzienlijk deel van de bevolking verdiende het dagelijks brood op een van deze fabrieken en het andere deel in de landbouw.


Meer dan dat dagelijks brood werd er eigenlijk niet verdiend. Anno 2014 kan men zich niet voorstellen hoe de gemiddelde Valkenburgse arbeider in het midden van de 19e eeuw moest rondkomen. Ook de meer welgestelde boeren leidden een sober bestaan.
Van pensioenen voor arbeiders was in de verste verte nog geen sprake. De meeste arbeiders stierven lang voor hun 65e en ook de sterkeren moesten doorgaan tot ze er vrijwel bij neervielen.


Link: Gouden bruiloft armen 1
Link: Gouden bruiloft armen 2

Die tijd ligt al ver achter ons. In de 20e eeuw zal de ene na de andere fabriek verdwijnen en anno 2014 herinnert slechts een enkele straatnaam  in Valkenburg nog aan deze periode. 


Toen ik in 2014 aan enkele bewoners van "De Schelphoek" vroeg, waar die straat zijn naam aan te danken had, was het beste antwoord: "Er moet hier eens een schelpenfabriek hebben gestaan."
Laat ik nou nooit geweten hebben, dat schelpen in een fabriek werden gemaakt!

Voor de bewoners van "De Hoop" was het geheel onduidelijk waar die naam vandaan kwam. 
Er was één bewoner die wist dat er eens een zekere De Vries had gewoond, die als bijnaam had "De Hoop".
Dat klopt in ieder geval. Deze meneer De Vries woonde op het terrein waar toen nog de restanten van die oude fabriek stonden en waarin de bekende pottenbakker Ravelli enige tijd een onderkomen had gevonden. 


Zou er in de Rijnstroomlaan iemand weten dat er ooit een steen- en pannenfabriek heeft gestaan met de naam "Rijnstroom"? 

Waarom, zo vraagt men zich af, heeft men op die straatnaambordjes niet kort vermeld waaraan de desbetreffende straat zijn naam te danken heeft?

Per 1 maart 1961 beëindigde ook de laatste schelpkalkfabriek in Valkenburg zijn activiteiten.   





                                                              Kalkfabriek ca. 1890





De steen- en pannenfabriek "De Hoop", omstreeks 1920, toen deze allang buiten bedrijf was.

Deze fabriek stond waar de Grote Watering uitmondt in de Rijn.


                               De dakpannenfabriek aan de overkant van de Rijn omstreeks 1938

Link: Rijnstroom

Geen opmerkingen:

Een reactie posten